De geslachtsverhouding bij conceptie, geboorte en tijdens het leven bij dier en mens

9 januari 2007

Dr. P.H. Jongbloet

Over de variatie van het aantal jongens/meisjes bij de geboorte en tijdens het leven bestaan nog veel onopgeloste vragen. Een algemeen geaccepteerde verklaring is er niet, slechts hypothesen. In de ge-industrialiseerde landen worden nu ongeveer 105 jongens geboren tegenover 100 meisjes. Dit is niet altijd zo geweest. In het begin van de 18e eeuw was deze sexratio 103:100; daarna steeg zij lang-zaam tot rond de beide wereldoorlogen in de 20e eeuw (107:100), en daalde zij weer tot op heden (105: 100). Deze sexratio is ook afhankelijk van de leeftijd van de moeder, het geboorteinterval, de voeding, toxische stoffen (dioxine), sociaal-economische omstandigheden, maand van geboorte, breedtegraad, stressfactoren, zoals oorlogen en aardbevingen, enz.. Bovendien blijken jongens en mannen vroeger te sterven dan meisjes en vrouwen: rond het 40e a 50e levensjaar is de sexratio on-geveer in evenwicht (100:100). Deze daling gaat nog verder: rond de 70 jaar: 70:100 en vanaf 80 jaar: 30:100. Dit is ook het geval bij dieren. De vrouw is dus allesbehalve het “zwakke geslacht”. Een biologische wetmatigheid moet hierachter schuilgaan. In 2004 heeft spreker een nieuw unifie-rend concept voorgesteld dat al deze wetmatigheden zou verklaren (Human Reproduction,19:769-74 en 1036-38). Dit is gebaseerd op het feit dat oestrogen, ook het “rijpingshormoon” genoemd, zowel de toegangkelijkheid van de zaadcellen in het slijm van de baarmoederhals als de rijping van de eicel bevordert. In ideale omstandigheden zien wij optimale eicellen die gelijkmatig door X- of Y-dragende zaadcellen worden bevrucht, dus ongeveer 100:100. In niet-optimale omstandigheden worden meer “overrijpe” eicellen bevrucht door Y-dragende zaadcellen met als gevolg een over-schot aan mannelijke maar pathogische vruchten en moeilijker inplanting. In meer extreme omstan-digheden gaat een disproportioneel aantal van deze niet-optimale mannelijke vruchten v??r de geboorte verloren, maar ook voortijdig tijdens de levensloop. Hierdoor ontstaat een daling van de sex-ratio in plaats van de verwachte stijging. Deze valkuil of “dose-response fallacy” is oorzaak van vele tegenstrijdige bevindingen, die worden verklaard door dit “overrijpingsconcept”. Dr. Piet Hein Jongbloet is geboren in Brugge. Hij werd opgeleid tot kinderarts aan de RU. Gent. Vanaf 1964 was hij werkzaam in Huize Maria Roepaan, Instituut voor geestelijk geretardeerden te Ottersum, en vanaf 1970 als medisch directeur. In 1971 promoveerde hij op het proefschrift “Mental and physical handicaps in connection with overripeness ovopathy” (VU Amsterdam). Sinds zijn pensionering is hij verbonden (nul-aanstelling) aan de afdeling Reproductie-Epidemiolo-gie van de Medische Faculteit van de Radboud Universiteit te Nijmegen.