13 januari 2004
Prof.dr.ir. S. Bais
Snaartheorie behelst de ambitieuse poging om een quantummechanische beschrijving te geven van zowel materie als van ruimte en tijd op het meest fundamentele niveau. Volgens deze theorie zijn de deeltjes die wij in de natuur waarnemen geen puntdeeltjes maar miniscule snaartjes met een afmeting van 10^{-33} cm. De verschillende deeltjestypen corresponderen in deze theorie met de verschillende trillingswijzen van ‘e’en universeel type snaartje. In het begin van de tachtiger jaren werd het duidelijk dat de supersnaartheorie een consistente beschrijving van de zwaartekracht kan geven: d.w.z. een generalisatie van de algemene relativiteitstheorie van Einstein die consistent is met de quantummechanica. Tegelijkertijd bleek de theorie een unificatie met de andere wisselwerkingen en deeltjes tot stand te brengen en werd daarmee een belangrijke kandidaat voor een allesoverkoepelende theorie. Zo’n theorie lijkt nodig om de natuurkunde onder zeer extreme omstandigheden zoals die zich voordoen bij het onststaan van ons heelal of de verdamping van zwarte gaten, te kunnen doorgronden. Aanvankelijk was er sprake van een aantal verschillende snaartheorie”en die verrassend genoeg alleen in 10 dimensies geformuleerd konden worden, waarvan er dan weer 6 opgerold moeten zijn tot een ruimte van hele kleine afmetingen. Deze theorie””en worden nu geinterpreteerd als verschillende manifestaties van een onderliggende M-theorie die in 11 dimensies leeft. In deze theorie spelen niet alleen snaartjes maar ook membranen en hoger dimensionale `branen’ een rol. Snaartheorie is een radicale vernieuwing in ons denken over materie en ruimtetijd als twee kanten van dezelfde zaak, een raamwerk waarbinnen Einstein en Bohr elkaar de hand kunnen schudden. In de voordracht worden de belangrijkste achtergronden en eigenschappen van deze theorie vanuit een historisch perspectief, op een voor iedereen begrijpelijke manier uiteengezet.”